Marinus van den Berg is geestelijk-verzorger/pastor met emeritaat en heeft veel mensen begeleid op het gebied van sterven, verlies en ziekte. Hij deed dat de laatste decennia vooral in palliatief centrum Cadenza en verpleeghuis Antonius-IJselmonde in Rotterdam. Over thema’s als rouw, verlies en sterven heeft hij diverse boeken en gedichten geschreven.
Voor palliatievezorg.nl schreef hij diverse columns.
In 2015 publiceerde het vakblad Pallium onderstaand interview met hem. In dat jaar stopte hij officieel met werken:
“Alle hulpverleners zijn een beetje geestelijk verzorger”
Na 40 jaar werken in de zorg, stopte Marinus van den Berg eind december als geestelijk verzorger in Cadenza, het regionaal palliatief centrum in Rotterdam. “Die opgelegde leukigheid in de samenleving, daar gaan mensen aan kapot.”
Waarom stop je?
“Op 1 december was het precies veertig jaar geleden dat ik met het werken in de zorg begon. Ik heb 7 jaar in Apeldoorn gewerkt, 15 jaar in Almelo en de laatste 18 jaar in Rotterdam. Die datum van 1 december, en dat afgeronde aantal van veertig jaar, vond ik een mooie aangelegenheid om afscheid te nemen. Ik word dit jaar 69. Ik voel me gezegend dat ik mág stoppen, en dat ik niet móet stoppen.
Er zal trouwens niet zo ontzettend veel veranderen. Natuurlijk, ik zal niet meer naar Cadenza gaan. Maar de lezingen die ik houd – al snel 200 per jaar – blijven doorgaan, boeken schrijven – inmiddels heb ik er al tientallen op mijn naam staan – zal ik ook blijven doen en ik blijf eveneens scholingen verzorgen vanuit de Leerhuizen Palliatieve Zorg die aan Cadenza verbonden zijn. Ik laat ‘de zorg’ dus nog niet los.”
Hoe nam je afscheid van Cadenza?
“Dat ging geleidelijk. Ik heb bewust stilgestaan bij ‘laatste keren’. Zoals je weet is Cadenza acht jaar geleden verhuisd vanuit het verpleeghuis Antonius IJsselmonde aan de Groene Tuin naar de locatie van nu, de Oosterhagen. In dat verpleeghuis was nog een kapel, waar ik 18 jaar lang om de week ben voorgegaan. We hadden daar een hechte gemeenschap opgebouwd, van bewoners, vrijwilligers en personeelsleden. Het verpleeghuis is vorig jaar verhuisd naar een nieuw revalidatiehotel. Sindsdien is ook de kapel verdwenen. Ik heb dus ‘een laatste keer’ een dienst geleid. Daar leefde ik dan naar toe, en ik stond daar bewust bij stil. In november heb ik ‘een laatste keer’ een herdenkingsbijeenkomst in Cadenza verzorgd. Tijdens zo’n dienst herdenken we de gasten die de voorgaande drie maanden in het hospice zijn overleden. Ook die ‘laatste keer’ beleefde ik bewust. Zo nam ik steeds een beetje meer afscheid.”
Welk stempel heb je op Cadenza gedrukt?
“Die vraag kun je misschien beter aan andere mensen stellen. Maar ik hoop natuurlijk wel dat ik het één en ander nalaat. Die herdenkingsbijeenkomst bij voorbeeld… Samen met Marij Thewissen heb ik de vorm bepaald. Het is een ritueel an sich geworden. Omdat wij bewoners hebben van alle gezindten, is de inhoud of het uiterlijk van deze bijeenkomst niet te koppelen aan een bepaalde religieuze stroming of levensbeschouwelijke visie. Ik hoop dat dat blijft.
Waar ik me ook sterk voor heb gemaakt is het belang van reflectie in de wekelijkse zorgplanbesprekingen. Natuurlijk moet het in die besprekingen over de gast en zijn familie gaan: hoe staat het ervoor, wat moet er gebeuren? Maar ik heb er ook altijd aan gehecht dat we elkaar, als multidisciplinair team, de ruimte geven te vertellen wat de ervaringen met die ene gast onszelf doen. Ook daarvan hoop ik dat dat blijft bestaan.”
Wat heeft Cadenza jou gegeven?
“Heel veel prachtige ontmoetingen en heel veel lessen over het leven. Je moet weten dat ik nooit zelf op mensen afstap. Verpleegkundigen vragen aan de nieuwe bewoners of ze een geestelijk verzorger op bezoek willen. Dat roept bij een enkeling al dusdanig veel weerstand op, dat ze mij op voorhand afwijzen. Maar bij de meesten ben ik welkom. Ieder gesprek begint als een gesprek met een onbekende. Dat maakte mijn werk wezenlijk anders dan van pastors die in bepaalde wijk of gemeenschap werken. Daar kent men elkaar al, of kent men in ieder geval elkaars functie binnen die gemeenschap. Die gesprekken start ik zelden tot nooit met geloofskwesties. Ik ben meer iemand voor het bespreken van levensvragen, of terugkijkvragen. Anders gezegd: de ontmoeting is belangrijker dan het geloof. Wat dat betreft is de invulling van mijn werk in die veertig jaar behoorlijk veranderd. Toen ik met het werk begon, werd er soms echt nog zendingswerk verricht. Nu is de instelling van de huidige generatie geestelijk verzorgers een hele andere. Veel opener.
Ik ontmoette eens een oude vrouw, ze wilde nog iets benoemen in haar contact met haar kinderen dat gedurende het leven nooit benoemd was. Ze kon met mij over dat onderwerp wel praten, maar ze wilde dat voor het sterven ook graag met haar kinderen doen. Vanwege het beroepsgeheim kan ik er verder niet zoveel over zeggen. Maar ik heb toen een bijeenkomst geregeld waarbij allen aanwezig waren. Ze heeft kunnen zeggen wat ze wilde zeggen en het is één van de mooiste avonden uit het leven van de kinderen geworden. Daarna zei ze tegen mij: ‘Af en toe heb je zo’n iemand nodig. Iemand die een veilige, vertrouwde vreemde kan zijn.’ Daarmee gaf ze perfect aan wat de kern is van het werk van een geestelijk verzorger. In mijn lezingen heb ik het sindsdien vaak over de waarde van die VVV’er.”
Je zult blij zijn met de toenemende aandacht in de palliatieve zorgverlening voor het belang van spirituele zorg.
“Ja, dat ben ik zeker. De komst van de richtlijn Spirituele zorg heeft daar zeker aan bijgedragen. Ik vind ‘m vooral zo goed omdat de richtlijn de exclusiviteit van spirituele vragen zo mooi neutraliseert. In feite zijn alle hulpverleners een beetje geestelijk verzorger. Iedereen moet aandacht kunnen geven aan bewoners die signalen afgeven waaruit blijkt dat zij nadenken over levensvragen. Pas als dat nadenken ‘worstelen’ wordt, en er daardoor crises kunnen ontstaan, is het zinvol een geestelijk verzorger erbij te roepen.
Je vroeg zonet wat Cadenza mij gegeven heeft. Ik ben er weliswaar weggegaan als geestelijk verzorger, maar er komt uiteraard een opvolger. Hij of zij krijgt meer uren dan ik. Dat is misschien wel het mooiste afscheidscadeau dat Cadenza mij heeft kunnen geven. Het is een belangrijke erkenning voor de waarde van geestelijke verzorgers in de palliatieve zorg.”
Je geeft enorm veel lezingen in het land. Waarom word jij zoveel gevraagd, wat maakt jou zo geliefd?
“Ook dat kun je misschien beter aan andere mensen vragen. Ik geef lezingen over verschillende onderwerpen. Over sterven, over rouw, over zelfdoding, over overleden kinderen… Een reactie die ik vaak hoor is dat ik normale woorden kan geven aan dat wat anderen meemaken. Met normale woorden bedoelt men: geen theoretische verhalen, geen academische praat. Daar is behoefte aan. Er is veel verdriet, veel pijn en veel verwarring onder de mensen, als gevolg van ervaringen die met sterven te maken hebben. Op de avonden die ik verzorg, mag dat benoemd worden. Ik hoor vaak terug dat ‘eindelijk’ alles een keer gezegd mag worden. Over die pijn en dat verdriet. Niemand hoeft te huilen, maar tegelijkertijd geldt ook dat niemand flink en sterk moet zijn. Ik creëer op die momenten kleine oasen in de samenleving. Want buiten die avonden om overheerst de leukigheid en de maakbaarheid. De maatschappij staat daar bol van. Zelfs op begrafenissen hoor je nog: ‘Het is zijn feestje’. Kom op zeg. Die opgelegde leukigheid, daar gaan mensen aan kapot.”
Spreek je over maakbaarheid, dan spreek je over euthanasie…
“Ja, dat is één van de facetten ervan. Het aantal vragen én het aantal uitvoeringen ervan neemt toe. Ik maak me grote zorgen over het gemak waarmee mensen kunnen zeggen ‘dat de dokter moet helpen als ik hem erom vraag’. Alsof het niets is om een ander te doden. Wat mij betreft hoort zo’n vraag, die in feite neerkomt op ‘Dokter, wil je me doden?’, bij de grootste vragen die je in een leven aan een ander kunt stellen. Net als ‘Wil je met me trouwen?’ Dat vraag je ook niet aan iedereen. Bij een vraag om euthanasie zijn minstens twee partijen betrokken – de patiënt en de arts – en de aandacht slaat volgens mij teveel door naar de kant van de patiënt. Wat mij betreft moet er meer aandacht komen voor wat het dokters doet, om die vraag te krijgen.
Je zult mij een verzoek om euthanasie van een gast nooit horen diskwalificeren. Maar het is wel goed om erop te blijven reflecteren. Mij valt op dat een groot deel van de euthanasievragers sterk hecht aan de eigen autonomie. Dat zijn – en dat bedoel ik niet badinerend – amateurs op het gebied van hulp vragen. Moeten zij daar misschien wat meer in geholpen worden? Moet er niet meer aandacht komen voor die behoefte om alles te willen regelen en onder controle te willen houden? Ik merk in de praktijk dat die vraag weinig gesteld wordt. Volgens mij is die wél relevant.
Een tweede thema dat nog wat onderbelicht blijft rondom de euthanasievraag is de kant van de familie. Sterven is enerzijds natuurlijk een persoonlijk, individueel gebeuren, maar anderzijds is het óók een sociaal gebeuren. Daar is mijns inziens te weinig oog voor, ook in relatie tot euthanasie. Er wordt tegen hen gezegd: ‘Je moet de wens van de patiënt respecteren’. Ja, dat kan zo zijn. Maar als dat betekent dat de familieleden alleen maar mogen toekijken is dat niet goed. Er moet oog en oor zijn voor de gedachten en gevoelens die zíj erover hebben, naast dat respect dat zij willen opbrengen. Misschien heb ik makkelijk praten, omdat ik met alle betrokken partijen kan praten – patiënt, familie, de dokter, verpleegkundigen en verzorgenden – zonder bij de uitvoering betrokken te zijn. Maar ergens moet er vanuit de professionals ook aandacht zijn voor de beleving van de directe naasten. Zij moeten er immers mee verder kunnen in het leven.”
Is een hospice voor iedereen een goede plek om te sterven?
“Ik denk dat dat de verkeerde vraag is. Overal waar mensen sterven, moet het goed sterven kunnen zijn. Dat geldt voor een hospice, maar even goed voor thuis of het ziekenhuis. Wij zien de laatste jaren in Cadenza een toename van bewoners die nergens anders opgevangen kunnen worden: van mensen met psychiatrische problematiek tot mensen met een verstandelijke beperking. Ik hoop met heel mijn hart dat hospices plekken blijven waar de meest kwetsbaren van een samenleving altijd terecht kunnen. Hospices hebben bij sommigen de naam dat het plekken zijn voor ‘de deftigen’. Dat vind ik naar. Hospices moeten bij uitstek een veilige plek blijven voor mensen die geen veilige plek meer hebben.”