Zou ik dat kunnen: me staande houden op één been?
Zou ik dat kunnen, wetende dat de dood mij beloert en in mijn botten zit. Of zal ik ten onder gaan aan sjagrijn? Of zal ik een onmogelijke klagerd worden? Een pisnijdige jaloerse zeikerd die anderen het leven zuur maakt, omdat die mooi verder leven? Een eisende tiran die nooit genoeg aandacht krijgt? Wie zal ik zijn als het niet meer over de dood en over de ziekte gaat maar over de ziekte die mijn dood gevaarlijk en onontkoombaar dichtbij brengt?
Al deze vragen kwamen op maandag 16 maart in mij op toen ik las over de dood van de Denker des Vaderlands, de filosoof René Gude. Hij had botkanker en leefde al een tijd met één been. Tot bijna het einde gaf hij interviews, trad hij op in De Kist en zat hij bij De Wereld Draait Door. Hij ontving vrienden en maakte grapjes, zoals ‘Het wordt tijd dat ik nu dood ga, want anders gaat men denken dat ik hen voor de gek houd. Ik heb al een aantal keren gezegd dat ik doodga’.
Hij noemt zijn belangrijkste gevecht niet die tegen de dood maar tegen een slecht humeur. Hij behoudt een humeur dat opwekkend, levendig en vol humor is. Een onverwachte longbloeding bezorgt hem een snelle genadige dood. Hij heeft geleefd tot het einde toe.
Ik ontmoette deze dag in Cadenza – huis voor mensen in hun nadagen, zoals een vrouw zei – nieuwe gasten. Allemaal weer anders dan deze filosoof maar van meerderen viel me op dat ook zij ondanks alles, zoals vermoeidheid, benauwdheid, groeiende afhankelijkheid, toenemende pijn en slapeloosheid , zich toch staande weten te houden op één been. Ik werd geïnspireerd door hun humor en levenswijsheid ondanks alles. De lach had vandaag geen slechte dag. Ik ben opgewekt weer naar huis gegaan vanwege de geestkracht die ik heb gevoeld. Deze dag bood me weer meer dan menige verplichte receptie. Een tandje meer dan leuk.