Niemand ziet het als ik in de stad loop en een man zie die ooit naast ons zat op een terras en dat ik dan denk: hij is er nog wel.
Niemand ziet het als ik zapp en langs een tv-programma kom dat jij leuk vond en dat ik dan denk: wat stom dat je dit nooit meer kunt zien.
Niemand ziet het als ik met mijn kinderen langs een winkel kom waar jij graag kwam en ik zie mensen shoppen en dat ik dan denk: zij shoppen nog wel.
Niemand ziet het als ik in het huis kom waar je doodging en ik in gedachten het bed van de thuiszorg weer zie staan en ik dan denk: dat was zo zwaar en verdrietig.
Niemand ziet het als ik iedere keer dat ik in datzelfde huis naar binnen stap jou weer zie liggen op de bank, te moe voor het leven, en ik dan denk: wat moet het heftig voor je zijn geweest.
Niemand die het ziet als ik iets bijzonders presteer en er een ruimte vol mensen met me meeviert, en dat ik dan denk: het is niet compleet. Jij had erbij moeten zijn.
Niemand ziet het als het je sterfdag is en ik je minstens duizend keer op mijn netvlies heb en dat ik dan denk: ik mis je misschien niet honderd procent van de dagen maar wel vele malen een beetje.
Niemand die het ziet als ik een map op de computer open en onverwacht op een foto van jou stuit, en dat ik dan denk: er zullen nooit meer nieuwe foto’s van je zijn.
Niemand ziet het als ik op straat fiets en een oude vrouw, ouder dan jij werd, met een rollator zie lopen en dat ik dan denk: zij is er nog wel.
Niemand ziet het als ik oude familiefoto’s zie met daarop mensen die nu nog leven en dat ik dan denk: zij leven nog wel.
Niemand ziet het als ik dolenthousiast ben over iets en dat ik dan daarna denk: wat jammer dat je dit niet meer mag meemaken.
Niemand ziet het als ik in de winkels reclame voor moederdag zie en dat ik dan denk: had ik nog maar een moeder.
Niemand ziet het.
Er wordt veel gezegd en geschreven over rouw. Maar niemand ziet het.