‘Sta open voor de poëtica van de ander’. Nee, dit is geen blog over dichtkunst, maar de titel van een artikel in dagblad Trouw (5 juli 2016) over het nut van filosofische teksten bij verbetering van de rol van vrijwilligers in de palliatieve zorg. Hoogleraar Anne Goossensen doet onderzoek naar die rol.
Kortgezegd heeft zij ontdekt dat ‘er zijn’, een taak van vrijwilligers volgens hun koepelorganisatie VPTZ-Nederland (Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg), niet zo simpel is, en weinig onderbouwd. De 918 pagina’s die Andries Baart er ooit al eens aan wijdde in zijn boek ‘Een theorie van de presentie’, zullen inderdaad niet afdoende zijn geweest.
Opmerkelijk is dat in het artikel verwezen wordt naar het onderscheid dat de filosoof Heidegger maakte tussen calculerend denken en meditatief denken en dat dit onderscheid doorgetrokken wordt naar de zorg: vrijwilligers doen te veel en ‘zijn’ te weinig. ‘Er zijn’, is niet zo simpel, schijnt. Calculerend denken is volgens Goossensen gebruikend denken (volgt u het nog?), en dat is niet wat vrijwilligers moeten doen. Het is te effectief, en vanuit de protocollen die uit het effectiviteitsdenken volgen kom je niet tot inhoud geven aan ‘er zijn’.
Oké. Dus als ik het goed begrijp, moeten we het begrip ‘er zijn’ onderbouwen, want dat is wel effectief, maar mag ‘er zijn’ niet effectief zijn? Of mogen de protocollen niet effectief zijn? Maar betekent effectief niet simpelweg: met effect? En ‘er zijn’ met effect kan niet fout zijn toch?
Ik heb theologie gestudeerd, en lesgegeven in filosofie. Maar ik word niet vrolijk van dit soort teksten. Niet in relatie tot de zorg in ieder geval. Want uiteindelijk lijkt dit alles vooral bezigheidstherapie voor academici. Zij creëren met dit soort onderzoeken een extra toplaag in de piramide van Maslov, één die nog boven de huidige top, die zelfverwerkelijking genoemd wordt, uitstijgt. Een prestatie op zich, dat dan weer wel.
‘Er zijn’ wetenschappelijk gaan onderbouwen is wat mij betreft zoiets als een blinde uitleggen wat geel is. Of mensen laten onderbouwen wat liefde voor hun kind is. Of iemand zijn religieuze ervaring laten verklaren. Sommige dingen zijn niet volledig te onderbouwen. Zelfs niet door wetenschappers. Het calculerende denken wat er volgens Goossensen niet mag zijn in ‘er zijn’, is er daarentegen dus volop in de theoretische onderbouwing. En werkelijk, probeer het je eens voor te stellen, dat vrijwilligers in hun introductiecursus zinnen horen als: ‘Het begint met de noodzaak om over jezelf heen te springen, jezelf deels achter te laten. Wie dat kan, is beter in staat om existentiële opgaven van de ander te verstaan. Dat is de poëtica van de ander.’ Of: ‘Poëtisch denken is wachten, als een deel van jezelf terughouden, zodat zich een diepe existentiële werkelijkheid in termen van ervaren kwetsbaarheid van de ander kan tonen’.
Nogmaals, ik gaf les in filosofie, op een hbo-opleiding, aan volwassenen, maar die zouden hard gillend zijn weggerend bij dit soort taal. En het is dat ik filosofie zo leuk vind, anders ik ook.
Het artikel lezend denk ik vooral voortdurend dat het imago van palliatieve zorg niet geholpen wordt door dit soort taalgebruik. Sterker nog, ik snap zelfs dat de NVVE-retoriek veel beter aanslaat bij de gemiddelde Nederlander, die weinig tot niets heeft met filosofie en poëzie, maar wel met effectiviteit, of we dat nu leuk vinden of niet. Wat dat betreft chapeau voor de NVVE (ja,ja…), dat hebben ze in ieder geval gesnapt.
‘Er zijn’ is absoluut essentieel, daar ben ik het volledig mee eens, maar alsjeblieft, analyseer het niet dood, en al helemaal niet in filosofische, wollige en voor de meeste Nederlanders onbegrijpelijk taalgebruik. Want ook die vrijwilliger is meestal een ‘gewone’, niet-academisch onderlegde Nederlander. Een Nederlander die ‘er wil zijn’ voor de ander. Ook zonder dat hij of zij daar een onderbouwde uitleg aan kan geven. We kunnen wat dat betreft in ieder geval wel concluderen: als vrijwilligers er zijn, is de patiënt er bijna geweest. Amen.