Medische beslissingen rondom het sterfbed zijn geen zeldzaamheid. Iedere dag sterven ongeveer vierhonderd mensen. Bij iets meer dan de helft neemt een arts één of meer beslissingen die een bespoediging van het overlijden met zich kunnen meebrengen.
De twee meest genomen beslissingen zijn: het opvoeren van de medicatie om pijn of andere klachten te bestrijden (meestal met morfine) en het staken of niet beginnen van behandelingen die het leven zouden kunnen verlengen. Deze beslissingen worden – en dat is al jarenlang constant – ieder bij ongeveer 20 procent van de overlijdens genomen.
De resterende circa 20 procent betreft beslissingen tot actieve levensbeëindiging op verzoek (euthanasie en hulp bij zelfdoding: 4 procent) en palliatieve sedatie (18 procent).
In de huidige tijd zijn er ook mogelijkheden om het moment van sterven zélf te bepalen. Dat kan onder meer door te stoppen met eten en drinken. Ook door (het continueren van) een behandeling te weigeren kunnen mensen het moment van sterven beïnvloeden. Vanuit het perspectief van de arts stopt/staakt hij een behandeling, waardoor het moment van sterven beïnvloed wordt.
Als het niet alleen om het ‘wanneer’, maar ook om het ‘hoe’ van het sterven gaat, kunnen we daar nog twee manieren van sterven aan toevoegen: het gewone, natuurlijke sterfbed en een sterven terwijl iemands bewustzijn is verlaagd door palliatieve sedatie.
Over al deze vormen van sterven is op deze website meer te lezen:
• Opvoeren van de pijnbestrijding
• Staken van een behandeling
• Palliatieve sedatie
• Euthanasie en hulp bij zelfdoding
• Stoppen met eten en drinken
En er is uiteraard ook aandacht voor:
• Het gewone, natuurlijke sterven
Tekst: Rob Bruntink