Gesprekken over het levenseinde worden dikwijls uitgesteld of níet gevoerd omdat er de angst bestaat dat dat bij de ongeneeslijk zieke persoon alle hoop doet vervliegen. ‘Hoop doet leven’, luidt immers het gezegde. Maar als er sprake is van een ongeneeslijke ziekte, krijgt het gezegde een andere waarde. Anders dan in de periode vóór die ongeneeslijke ziekte werd vastgesteld, richt de hoop zich veelal op andere zaken dan op de wens weer beter te worden. Zoals:
• er is de hoop dat een bepaalde (palliatieve) therapie/behandeling voor vermindering van klachten zorgt en dat men zich beter gaat voelen (‘Ik hoop dat de pijn minder wordt.’ Of: ‘Ik hoop dat de misselijkheid wegzakt.’)
• er is de hoop op een bepaalde sociale waarde (‘Ik hoop dat het contact met mijn zoon verbetert, nu hij vanwege mijn ziekte wat vaker op bezoek komt.’)
• er is de hoop een bepaalde datum nog mee te maken (‘Ik hoop dat ik mijn verjaardag nog haal.’ Of: ‘Ik hoop dat ik de geboorte van mijn eerste kleinkind nog meemaak.’)
• er is de hoop op een bepaalde ervaring die nog gewenst wordt (‘Ik hoop dat ik nog een keer naar zee kan.’Of: ‘Ik hoop dat ik nog een keer m’n geboortedorp zie.’)
• er is de hoop op een goed afscheid, en een ‘goede dood’ (‘Ik hoop dat ik geen pijn zal hebben, en dat ik op het laatst nog bewust afscheid kan nemen van mijn man en kinderen.’)
• er is de hoop op iets voorbij de dood (‘Ik hoop op een hereniging met mijn al gestorven man.’ Of: ‘Ik hoop dat mijn partner opnieuw het geluk gaat vinden.’)
• er is de hoop op een bepaalde ‘spirituele waarde’ (‘Ik hoop dat God mij vergeeft voor mijn zonden.’)
Hoop blijkt in de praktijk vaak fluïde te zijn, en over te kunnen gaan van de ene gerichtheid op de andere.
Tekst: Rob Bruntink
N.B.
Artikelen op deze website kunt u gratis lezen. Een donatie voor de auteur is welkom. Dat kan hier.