Zo’n driekwart van de Nederlanders beantwoordt de vraag ‘Waar wil ik sterven?’ met: het liefst thuis. In huis voelt men zich vertrouwd. Daar kan het gewone leven zoveel mogelijk doorgaan. Daar zijn de drempels het laagst om familie en vrienden te zien en hulp van hen te ontvangen. Voor vijfenveertig procent van de Nederland wordt de wens om thuis te sterven realiteit (vijfendertig procent thuis, tien procent in het verzorgingshuis). De rest overlijdt in een ziekenhuis, verpleeghuis of hospice/bijna-thuis-huis.
Hoewel thuis sterven door velen als ideaal wordt gezien, zitten er ook haken en ogen aan. Naast de belasting die dit met zich meebrengt voor mantelzorgers is er het praktische punt van de ruimte. Het bed waarin de patiënt de laatste fase van zijn leven zal doorbrengen, neemt veel ruimte in beslag. Meestal wordt het bed in de huiskamer geplaatst. Daarmee is de kamer misschien niet vol, maar voor de overige gezinsleden is de huiskamer geen huiskamer meer, maar een ziekenkamer. Als het ziek- en sterfbed lang duurt, ontstaat er het gevaar dat het ontbreken van een huiskamer het huiselijke leven negatief gaat beïnvloeden. Wordt de medische situatie van de patiënt complex, dan kan de huiskamer op een mini-ziekenhuis gaan lijken. Ook dat kan vervelend voor de naasten zijn.
Sommige mensen kiezen bewust voor sterven in een ziekenhuis, omdat men zich juist daar het meest veilig voelt. De meeste mensen die in het ziekenhuis sterven, sterven daar min of meer ‘per ongeluk’. Zij zijn in een crisissituatie met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, en bleken er daar al zo beroerd aan toe, dat terugkeer naar huis niet meer mogelijk was.
Sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw kiezen veel mensen ervoor om in een hospice te sterven. Een hospice is een zorginstelling die speciaal opgericht is voor mensen die stervende zijn.