Essentieel voor de pijnbestrijding in de palliatieve zorg is dat pijn breed geïnterpreteerd wordt (de ‘totale pijn-visie’). De pijn van een zieke bestaat niet alleen uit lichamelijk lijden, maar kan ook veroorzaakt worden door psychologisch, sociaal of spiritueel lijden.
Onder psychologisch lijden kunnen bijvoorbeeld gevoelens van angst, onbegrip en machteloosheid worden verstaan.
Sociaal lijden kan verwijzen naar de verliezen die de patiënt ervaart. Wat werk, gezag, sociale positie of inkomen betreft, moet een zieke immers het nodige incasseren.
Levensvragen
Met spiritueel lijden wordt onder meer gedoeld op de vele levens- of zingevingsvragen die in de laatste fase kunnen opkomen: waarom gebeurt dit met mij, waarom laat God toe dat ik zo moet lijden, wat is de bedoeling of zin van het leven? Al deze facetten beïnvloeden de mate waarin een patiënt pijn ervaart.
De breedte van de pijn-interpretatie klinkt ook door in de definitie van pijn die in de praktijk van de palliatieve zorg het meest gehanteerd wordt: pijn is alles waarvan de patiënt zegt dat het au doet. Deze kernachtige formulering maakt duidelijk dat het begrip pijn niet afhankelijk is van wat de hulpverleners als pijn zien. Het stelt de subjectieve beleving van de patiënt centraal.
Ieder mens ervaart pijn op zijn eigen manier. Wat de één erge pijn noemt, vindt de ander slechts matige pijn. De mate waarin pijn wordt beleefd, is onder meer afhankelijk van de gemoedstoestand van de patiënt (de ene keer kan hij meer hebben dan de andere keer), van eerdere ervaringen met pijn en van de culturele of religieuze achtergrond van de patiënt. In de pijnbehandeling wordt aan al deze aspecten aandacht besteed.
Diverse vormen van pijnbestrijding
Voor de bestrijding van pijn hebben palliatieve hulpverleners diverse pijlen op hun boog. In het algemeen zijn pillen het belangrijkst. De farmacologische pijnbestrijding bij kankerpatiënten vindt plaats volgens een soort drietraps-raket, de zogeheten analgetische ladder. Deze richtlijn is opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie.
Bij lichte pijn wordt gestart met paracetamol of met ontstekingsremmers (NSAID’s): naproxen, ibuprofen of diclofenac. Zijn deze medicijnen niet toereikend, dan wordt de medicatie aangevuld met zwakwerkende opioïden als codeïne of tramadol. Onderdrukken ook deze middelen de pijn niet meer, dan komen – stap drie – de sterkere opioïden aan de orde, zoals morfine. In de praktijk wordt stap twee overigens vaak overgeslagen.
Om optimale pijnbeheersing te bereiken, hebben hulpverleners – naast medicijnen – diverse andere mogelijkheden. Zenuwblokkades, palliatieve, chirurgische operaties, psychologische ondersteuning en fysiotherapie staan ook tot hun beschikking.
Daarnaast kunnen zogeheten aanvullende zorgvormen ingezet worden. Die zijn vooral gericht op het welbevinden van de patiënt, en kunnen het algehele gevoel van ontspanning en comfort bevorderen. Het gaat hier bijvoorbeeld om ontspanningsoefeningen, massages of therapeutic touch.
Verder is er de overtuiging dat ‘gewone menselijke aandacht’ ook een goede pijnstiller kan zijn. Een gewoon praatje dus, van mens tot mens. Het kan zoveel schelen.
N.B.
Artikelen op deze website kunt u gratis lezen. Een donatie voor de auteur (Rob Bruntink) is welkom. Dat kan hier.